Juli Zeh
Schilf
roman, 2007, 383 blz.
Als Schilf tegenvalt, dan alleen door deze roman te vergelijken met Juli Zehs vorige roman Spieltrieb. Op zichzelf is Schilf een roman van een niveau waar weinig schrijvers aan kunnen tippen.

Een roman over de intellectuele strijd tussen twee natuurkundigen, hartsvrienden vanaf hun studietijd, nu tegenstanders in zowel natuurkundige als filosofische opvattingen. Een krimi, waarin door een wrede speling van het toeval theorie botst met de werkelijkheid. Een krimi, over de laatste dagen van de barmhartige Kommissar Schilf (de hoofdpersoon die pas na 150 bladzijden op het toneel verschijnt), die mijmert over het wezen van de tijd en zijn snel naderende dood. Een cerebrale roman, gevat in een vertelling van een sterk impressionistische verbeeldingskracht.

Wat mij tegenviel is dat de woordenwisselingen tussen de natuurkundigen niet die overtuigingskracht bezitten die wel aanwezig was in de uiterst scherpe schermutselingen tussen leerling en leraar in de vorige roman Spieltrieb. Het is slechts een kleine teleurstelling. Ook Schilf heb ik in korte tijd, met fascinatie gelezen.

Prolog

Wir haben nicht alles gehört, dafür das meiste gesehen, denn immer war einer von uns dabei.

Ein Kommissar, der tödliches Kopfweh hat, eine physikalische Theorie liebt und nicht an den Zufall glaubt, löst seinen letzten Fall. Ein Kind wird entführt und weiß nichts davon. Ein Arzt tut, was er nicht soll. Ein Mann stirbt, zwei Physiker streiten, ein Polizeiobermeister ist verliebt. Am Ende scheint alles anders, als der Kommissar gedacht hat — und doch genau so. Die Ideen des Menschen sind die Partitur, sein Leben ist eine schräge Musik.

So ist es, denken wir, in etwa gewesen.