Poëzie in proza
Een bloemlezing uit meer dan een eeuw Nederlandstalige prozagedichten
Met een inleiding van Jan-Willen van der Weij
2005, 158 blz.
Pietepeuterige kunstzinnigheid, zo kun je de schrijfsels in deze bundel
het beste omschrijven. Op een enkele tekst na (Bernlef) is dit alles wat
onverteerbare poëzie onverteerbaar maakt, afgezien van het geforceerd in
stukken haken van zinnen. Schrijvers die zich uitsloven in ondoorgrondelijk
taalgebruik, rare neologismen, gesmijt met dure woorden, en vooral zo min
mogelijk samenhang in de woordenbrij. Teksten van een halve pagina waarin
ik halverwege de draad al volkomen kwijt ben.
Dit is kunst? Dit is poëzie? De makers hebben dan wel een heel verwrongen
opvatting over deze begrippen. Tekst die vooral niet op iets begrijpelijks mag
lijken, zoals moderne schilderkunst vooral nergens op mag lijken en
geen blijk van vakmanschap mag tonen, zoals moderne muziek vooral niet
op muziek mag lijken. Ben ik niet vooruitstrevend? Te behoudend? Ik
denk dat de 'kunstenaars' in dit experimenteel gepiel domweg te
gefixeerd zijn op het scheppen van kunst en hun private
kunstzinnigheid, en vergeten dat ze eigenlijk helemaal niks te
vertellen hebben.