Ton van Reen begint zijn boek met een uiteenzetting over wat er bekend is over het vroegere leven van de kleine mensen, verstoten uit de maatschappij, door gelovige katholieken geschuwd. Levend in bos en veld, waaruit ze veelal 's nachts naar boerderijen trokken om in ruil voor wat eten vuil werk op te knappen.
Vele legendes zijn er ontstaan rondom deze kabouters. Zestien van deze legendes zijn verzameld in het tweede deel van het boek.
Het boek besluit met drie getuigenissen van mensen die in hun jonge jaren nog contact hebben gehad met deze kabouters.
Na het lezen van dit boek kijk je toch wel anders aan tegen de beelden van tuinkabouters die op menig gazon zijn te bewonderen. Dat zijn geen sprookjesfiguren, maar beelden gemodelleerd naar echte mensen. Als zodanig bestaan (hier) geen kabouters meer. Kleine mensen, mensen die door een aangeboren groeistoornis klein blijven en nog een aantal andere typische uiterlijke kenmerken hebben waardoor men vroeger dacht dat het duivelskinderen waren, die mensen leven nu middenin de maatschappij, in een aangepaste woning, hebben een aangepaste werkplek, en zijn volwaardige burgers. De kabouter was een verstotene, en stond in de denkwereld van 'gewone' mensen ergens tussen de gewone wereld en de wereld van duivels en kwade geesten. Er ontstonden legendes, verhalen die min of meer voor waar werden aangenomen. De scheiding tussen fantasie en werkelijkheid was vroeger misschien minder duidelijk, en lag in ieder geval anders dan nu.
Wat ik me afvraag is waar allemaal deze kabouters vroeger leefden. Ze waren niet typisch Nederlands. In Frankrijk heb je een actiegroep die tuinkabouters 'ontvoert' (beelden, geen mensen), en zegt zich in te zetten voor de bevrijding van de tuinkabouter. (Wat voor motivatie achter deze ludieke acties zit is mij niet bekend.) Ik ga er niet van uit dat alle Franse tuinkabouters in Nederlandse tuincentra zijn gekocht.