Thumbnail image

Beer

1

Er wordt gebeld. Ik doe de voordeur open. Er staat een beer op de stoep. Ik zeg, Goedemorgen mm… Ik aarzel. Is het een meneer of een mevrouw? Ik heb niet zo’n kijk op beren. De beer mompelt een groet, met een zware stem, maar zo’n stem zegt niks.

De beer staat rechtop. Hij houdt zijn hoofd iets scheef, om mij langs zijn neus omlaag aan te kunnen kijken. Toch is hij niet veel groter dan ik. Misschien is het nog een kind. Wat kan ik voor u doen?, vraag ik. Ik blijf beleefd, voor alle zekerheid. En zo ben ik nu eenmaal opgevoed.

In zijn rechtervoorpoot heeft de beer een kopje. Dat steekt hij naar me toe. Kunt u misschien… Nu aarzelt de beer. Een kopje suiker lenen?, vul ik aan. De beer bromt. Hnnnggg. Langzaam wiegt de beer heen en weer. Hij lijkt schuchter, niet gewend om een gunst te vragen. Ja?, zeg ik. Honing…, mompelt de beer.

Helaas, daar kan ik u niet aan helpen. De beer wiegt nog een keer. Kan ik iets anders voor u doen? De beer zwijgt. Langzaam laat hij zich op drie poten zakken. Hij lijkt niet goed te weten wat hij met het kopje moet doen. De beer draait zich om, en loopt wat ongemakkelijk het pad af, het lege kopje nog steeds in z’n rechtervoorpoot. Het spijt me, roep ik de beer nog na. Altijd jammer als je een mens een simpele wens moet weigeren. Of een beer.

2

Met zijn kont duwt hij de huisdeur dicht. Het lege kopje zet hij op de hoedenplank. Dan blijft Beer staan. Hij luistert… niets. Een doodse stilte.

Oma ligt in het ziekbed in de huiskamer, de ogen gesloten. Slaapt ze? Met zijn snuit betast Beer voorzichtig Oma’s oor. Ze ruikt naar lavendelzeep, maar ook naar iets anders, iets waaraan Beer liever niet denkt. De oogleden van Oma trillen, een pijnlijk glimlach komt om haar lippen. Geen honing, bromt Beer. Het geeft niet. Oma’s stem is zwak. Beer is droevig. Hij had Oma graag een laatste wens vervuld.

Beer kijkt naar Oma en zwijgt. De tijd verstrijkt, de schemering valt. Oma beweegt zich niet meer.

3

Beer staat in oma’s slaapkamer. Het grote bed is verdwenen. Verder is de kamer in al die jaren niet veranderd. Aan de muur staat nog oma’s opmaaktafel, met de grote spiegel erboven. Beer kijkt in de spiegel. Wat hij ziet is niet fraai. Diverse “incidenten” hebben zijn uiterlijk geen goed gedaan. Als hij op straat komt rennen kinderen gillend voor hem weg. Grote mensen wenden in afschuw hun hoofd af. Beer is eenzaam.

Bij de spiegel staat een flesje nagellak. Roze. Ongebruikt. Beer kijkt naar zijn nagels. Bruin, met diepe zwarte krassen. Hij opent het flesje, en begint zijn nagels te lakken. Het is een geduldwerkje, met dat veel te kleine kwastje. Beer heeft geduld. Als de nagels van zijn linker voorpoot glimmen als zuurstokken is het flesje leeg.

Door de keukendeur loopt Beer naar buiten. In het schuurtje vindt hij een pot verf, overgebleven van een schilderbeurt van de keuken, die sindsdien zonnig oranje straalt. Hij doopt zijn bruine nagels in de verf. Wat te veel is veegt hij af aan het gras. Dan gaat hij in de keuken op de grond zitten, kijken hoe de verf droogt.

Een dag later komt Beer langzaam overeind. Langs het keukenraam hangt een bloemetjesgordijn, witte bloemen op een lichtblauwe achtergrond. Beer neemt het gordijn en wikkelt het om zijn middel, als een rokje. Even later staat hij weer voor de spiegel. Met moeite weet hij een oud hoedje van oma met een hoedenspeld op zijn hoofd te bevestigen, precies tussen zijn oren. Het was oma’s lievelingshoed, lichtgeel, met een delicate franje. Een zomers hoedje. Lang bekijkt Beer het resultaat in de spiegel. Hij is blij dat oma hem zo niet kan zien.

Als Beer op straat komt beginnen de kinderen te lachen. Ze lopen niet weg, ze gooien niet met stokken en stenen. Beer loopt, kinderen joelend achter hem aan. Beer loopt het bos in. De kinderen volgen. Bij de oude eik houdt Beer stil. Hij richt zich in zijn volle lengte op, blijft enkele minuten onbeweeglijk staan, tot alle kinderen zwijgen. Hier en daar ziet hij verschrikte ogen. Dan begint Beer langzaam met zijn heupen te wiegen. Hij danst. Hij draait in het rond. En de kinderen beginnen weer te schateren. Ze dansen met hem mee, in een cirkel in het rond. Als Beer stopt en de andere kant op begint te draaien beginnen ook de kinderen de andere kant op te lopen. Steeds sneller draait Beer, dan de ene kant op, dan de andere kant op, en de kinderen rennen heen en weer tot ze gierend van het lachen over elkaar heen vallen. Dan springt Beer bovenop de kinderen. Met zijn roze en oranje klauwen verscheurt hij ze allemaal. En hij eet, en eet, tot hij niet meer kan. Beer is gelukkig.

reacties

comments powered by Disqus